Uit: Kerk en Theologie, 57 (2006) 53-58 Met toestemming van de schrijfster.

ESTHER DE BOER, Berg en Terblijt
Vrouwen die voor Jezus zorgden?
Marcus 15:40-41

Voor de Nieuwe Bijbelvertaling is veel belangstelling getoond. En terecht: het gaat om een geweldige vertaal-prestatie. De vertaling is ook van groot belang. Ze wordt immers voorgelezen in de kerken, maar ook daarbuiten naar hartelust ingezien, en het beeld dat men van een Bijbeltekst krijgt wordt in hoge mate bepaald door de vertaling. Vertalen is interpreteren. Daar valt niet aan te ontkomen. Dit artikel wil laten zien welke de invloed van de vertalers is op het beeld dat het oudste evangelie geeft van Jezus en zijn vrouwelijke volgelingen.1

In het Evangelie van Marcus worden in de Nieuwe Bijbelvertaling de vrouwelijke volgelingen van Jezus bij zijn kruisiging aldus geïntroduceerd:
Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jacobus de jongere en Joses, en Salome. Toen hij in Galilea verbleef, waren deze vrouwen hem gevolgd en hadden ze voor hem gezorgd, net als vele andere vrouwen die met hem waren meegereisd naar Jeruzalem. (Marcus 15:40-41 NBV)

Welk beeld roept de vertaling op? Ik zie bij de kruisiging van een afstand mensen toekijken onder wie ook enkele vrouwen die met Jezus waren meegereisd en voor hem hadden gezorgd, zoals vele vrouwen kennelijk hadden gedaan. De drie bij name genoemde vrouwen blijven in het vervolg van het verhaal voor Jezus zorgen, want zij gaan na Jezus' begrafenis op weg om hem te balsemen. Wanneer ze dan een in het wit geklede jongeman ontmoet hebben die hun een boodschap meegeeft voor Jezus' discipelen en Petrus, is de conclusie: `Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden' (Marcus 16:8 NBV). Ach ... die vrouwen toch. Goed in het zorgen, maar slecht in het doorgeven van belangrijke boodschappen.

De keuzes van de vertalers van Marcus 15:40-41
Is dit nu het beeld dat Marcus geeft? Dat zou best kunnen natuurlijk. Het evangelie stamt immers uit een tijd en omgeving waarin de man-vrouw verhoudingen niet gekenmerkt werden door de hang naar emancipatie. Maar wil Marcus Jezus echt neerzetten omstuwd door vele vrouwen die niets liever wensen dan voor hem te zorgen?
    Teneinde precies te zien wat de inbreng van de vertalers is bij deze beeld-vorming volgt hieronder een vertaling die zo dicht mogelijk bij de Griekse tekst van Marcus blijft.
Nu waren er vrouwen die van verre toekeken.
Onder hen waren
     en Maria de Magdaleense,
     en Maria die2 van Jacobus de jongere,
     en (de)3 moeder van Joses,
     en Salome,
die, toen hij in Galilea was, gewend waren hem te volgen en te dienen,
en vele andere vrouwen
     die besloten hadden met hem mee op te gaan naar Jeruzalem.

Voor de Nieuwe Bijbelvertaling van deze twee verzen zijn heel wat beslissingen genomen. Twee in het oog lopende beslissingen zijn om `dienen' te vertalen met `zorgen voor' en om `met hem mee opgaan naar Jeruzalem' te vertalen met `met hem meereizen naar Jeruzalem'. Een volgende beslissing betreft het niet vertalen van de specifieke Griekse werkwoordsvormen bij `volgen' en `dienen' (twee imperfecta) en `mee opgaan' (een aoristus).
    Om van de vijf keer dat het woord `en' voorkomt goed Nederlands te maken, wordt het eerste `en' weggelaten, terwijl het vijfde `en' wordt vertaald met `net als'. Wat het derde `en' betreft: `Maria die van Jacobus de jongere en (de) moeder van Joses' wordt tot één vrouw, namelijk `Maria de moeder van Jacobus de jongere en van Joses'. Waarom het woord `enkele' is toegevoegd bij de eerstgenoemde vrouwen blijft onduidelijk, maar het beïnvloedt het beeld dat de lezer voorgeschoteld krijgt in hoge mate. De bepaling bij die vrouwen, namelijk `die van verre toekeken', is vertaald als het hoofdwerkwoord: `van een afstand keken ook enkele vrouwen toe'.

Veel vrouwen
Wat is het beeld dat de grondtekst oproept? De belangrijkste mededeling van Marcus is dat er vrouwen bij de kruisiging aanwezig waren. Zij keken van een afstand toe. Het vervolg van de twee verzen geeft nadere informatie over die vrouwen. Allereerst maakt Marcus met de zinsconstructie duidelijk dat er veel vrouwen bij de kruisiging zijn en niet enkele, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling veronderstelt. Ook wordt duidelijk dat het niet om een homogeen groepje gaat, maar om twee groepen. Marcus noemt een paar vrouwen bij naam en vertelt ter introductie dat zij in Galilea gewend waren om Jezus te volgen en te dienen. Vervolgens meldt het evangelie vele vrouwen zonder naam, over wie Marcus vertelt dat zij hadden besloten om met Jezus mee op te gaan naar Jeruzalem. Jezus ging op naar Jeruzalem na zijn werk in Galilea. Op weg naar Judea verzamelden zich telkens vele mensen om Jezus heen: `en hij onderwees hen, zoals hij gewoon was' (Marcus 10:1 NBV). De rol van de vele vrouwen in Jezus' gevolg was dus in ieder geval die van leerling. Bovendien gingen ze bewust met Jezus mee naar Jeruzalem, terwijl Marcus vertelt dat er onder de mensen die Jezus naar Jeruzalem volgden al angst heerste over wat daar zou gebeuren (Marcus 10:32). Marcus schetst dus een beeld van vele vrouwelijke leerlingen van Jezus die met hem `mee opgegaan zijn' tot het bittere einde, tot de kruisiging aan toe, terwijl andere volgelingen, onder wie de Twaalf, het dan al hebben laten afweten (Marcus 14:50).


Vrouwelijke discipelen
De bij name genoemde vrouwen blijken in het vervolg van het verhaal vier vrouwen te zijn: Maria de Magdaleense, Maria van Jacobus, Maria de moeder van Joses, en Salome (zie Marcus 15:47 en 16:1). In gezelschap van steeds andere vrouwen is Maria de Magdaleense volgens Marcus zo de enige getuige die èn de kruisiging èn de graflegging èn de openbaring bij het lege graf meemaakt van de opwekking van Jezus (vgl. 1 Corinthe 15:3-4). `Volgen' en `dienen' zijn bij Marcus woorden die duiden op discipelschap. Telkens weer worden mensen opgeroepen om Jezus te volgen en Marcus benadrukt dat het dienen centraal staat.4 Ook in Joodse bronnen buiten Marcus staan de woorden `volgen' en `dienen' voor de bezigheden van leerlingen van een rabbi.5 Leerlingen van een rabbi werden niet geacht alleen te leren van het onderwijs van hun leermeester, maar ook te delen in zijn dagelijkse leven en dienstbaar aanwezig te zijn. Dat doen de discipelen in Marcus ook: verschillende keren regelen ze een schip en vormen daarvan de bemanning, zij verdelen voedsel onder de menigte, zij vinden een ezel voor Jezus om op te rijden en zij bereiden de Paasmaaltijd voor.6

Volgen en dienen: al in Galilea zijn de met name genoemde vrouwen daar-mee bezig. Daar waar Jezus zijn werk begint. Zo nodigt Marcus 15:40-41 de lezers uit om terug te bladeren en Maria de Magdaleense, Maria van Jacobus, Maria de moeder van Joses, en Salome aanwezig te zien telkens wanneer het woord `discipelen' gebruikt wordt.7 Dat Marcus het mannelijk meervoud `discipelen' al vroeg in het evangelie inclusief gebruikt, blijkt uit het uitsplitsen van het woord `broeders' in `broeder en zuster', wanneer Jezus wijst op degenen die rondom hem zitten (Marcus 3:31-35). Dat het om discipelen gaat en dat het aantal van de discipelen meer mensen betreft dan de Twaalf alleen blijkt dan vervolgens wanneer Jezus hen en die `rondom hem zijn' samen `zijn eigen discipelen' noemt aan wie hij het geheimenis van het Koninkrijk van God direct geeft in tegenstelling tot mensen die buiten staan en die alles in gelijkenissen horen (Marcus 4:10-12 en 33-34).

Kritiek op de Twaalf
Nu, aan het eind van Jezus' werk, worden vier van de vrouwelijke discipelen bij name genoemd om de bijzondere rol die ze verder in het verhaal spelen. Zij blijven Jezus volgen en dienen, in tegenstelling tot de Twaalf, de tot nu toe centrale figuren, van wie Petrus Jezus heeft verloochend en Judas hem heeft verraden. Aan het eind van Marcus functioneren de vier bij name genoemde vrouwen als tegenpolen voor de eerste vier van de Twaalf aan het begin van Marcus namelijk Simon (Petrus), Andreas, Jacobus en Johannes.8 Eerst volgen deze vier Jezus zonder aarzeling om van Jezus te leren `vissers van mensen' te worden (Marcus 1:16-20). Ook krijgen ze speciaal onderwijs van Jezus over het lijden in de toekomst (Marcus 13:3-37). Deze vier mannen in het bijzonder worden in die leersituatie opgeroepen om waakzaam te zijn, maar blijken dat niet op te brengen: drie van hen vallen in slaap (Marcus 13:35-37 en 14:32-40). Alle discipelen vluchten wanneer Jezus gevangen wordt genomen (Marcus 14:50). Petrus keert naar Jezus terug, maar wanneer hij dreigt herkend te worden als volgeling van Jezus, ontkent hij dat hij dat is. Maria de Magdaleense, Maria van Jacobus, Maria de moeder van Joses, en Salome daarentegen komen terug en volgen en dienen Jezus tot aan kruis en graf, ook al is dat ook voor hen uiterst gevaarlijk om te doen.9

Ook de vier vrouwelijke discipelen falen echter en dat is in zekere zin het geruststellende aan Marcus' beeld van discipelschap. Maria de moeder van Joses haakt blijkbaar na de graflegging al af (Marcus 15:47 en 16:1). De drie andere vrouwen die in de vroege morgen naar Jezus' graf gaan en het leeg vinden, raken zo ontzet dat ze er het zwijgen toe doen, ook al heeft de in het wit geklede jongeman hen opgeroepen om juist te spreken over wat ze gezien en gehoord hebben (Marcus 16:1-8). Dan blijkt: discipel zijn is vol-gen en dienen met vallen en opstaan. Dat de lezers van Marcus er al vroeg van uitgingen dat de drie vrouwen uiteindelijk hun angst overwonnen heb-ben en wel zijn gaan spreken, in ieder geval Maria de Magdaleense, blijkt uit het latere slot (Marcus 16:10), maar blijkt ook al uit het feit dat de lezers het verhaal voor zich zien. Blijkbaar is erover verteld, door wie anders dan de vrouwen zelf, en is het van mond tot mond gegaan.10

Onzichtbaar
Vergeleken bij de grondtekst maakt de Nieuwe Bijbelvertaling de bijzondere rol van Maria de Magdaleense, Maria van Jacobus, Maria de moeder van Joses, en Salome als discipelen van Jezus onzichtbaar. Volgens de Nieuwe Bijbelvertaling gaat het hier om vrouwen die met Jezus zijn meegereisd om voor hem te zorgen. Het helemaal niet bijzondere van deze rol is nog eens extra onderstreept door de toevoeging `net als vele andere vrouwen'. Daarmee negeert de Nieuwe Bijbelvertaling, in tegenstelling tot de grond-tekst, ook de rol van juist die vele vrouwen. Het gegeven dat ze al lerende met Jezus zijn mee opgegaan tot aan zijn kruisiging toe wordt geheel en al wegvertaald. Bovendien verhult de Nieuwe Bijbelvertaling de impliciete kritiek van Marcus 15:40-41 op de andere volgelingen van Jezus en vooral op de Twaalf.
     Ik behoor niet tot degenen die vinden dat een vertaling zo letterlijk moge-lijk moet zijn. Toch, hier is de discrepantie tussen het beeld dat de Nederlandse vertaling van Marcus 15:40-41 geeft en het beeld dat de Griekse grondtekst suggereert wel erg groot. Met het oog hierop lijkt het me van belang om de vertaling van deze verzen te herzien.

Voorstel
Wellicht kan de volgende vertaling in overweging genomen worden:

Nu waren er vrouwen die van een afstand toekeken. Onder hen bevonden zich ook Maria uit Magdala, Maria van Jacobus de jongere, (Maria) de moeder van Joses en Salome. Zij volgden en dienden hem al toen hij in Galilea verbleef en vele andere vrouwen waren met hem mee opgegaan naar Jeruzalem.

Ook de vertalingen van de parallelteksten tonen een discrepantie met de grondtekst. Ik stel voor om bij Mattheüs 27:55-56 de vertaling `voor hem zorgen' ook te wijzigen in `hem dienen'. Hetzelfde geldt voor Lucas 8:1-3, waar de Nieuwe Bijbelvertaling overigens ook, net als bij Marcus 15:40-41 de specifieke rol van de vele vrouwen onzichtbaar maakt. De vertaling spreekt van `tal van anderen, die met hun eigen middelen voor hen zorgden' (Luc. 8:3 NBV) terwijl de Griekse tekst nadrukkelijk alleen over vrouwen spreekt, namelijk `vele andere vrouwen die hen met hun eigen middelen dienden'. Bij Lucas 23:55 meldt de Nieuwe Bijbelvertaling dat de vrouwen met Jezus `waren meegereisd', terwijl de grondtekst spreekt van `waren meegekomen'. Ook hier is in de vertaling de bewuste keuze van de vrouwen afgezwakt.

Er zijn weinig teksten in de Bijbel over de vrouwen die Jezus volgden. Dat vraagt om extra zorgvuldigheid bij de vertaling. De Griekse grondtekst suggereert dat er veel vrouwen waren, zelfstandige vrouwen, die met Jezus meegingen om van hem te leren. De grondtekst laat ook ruimte voor de interpretatie dat het voor een deel om vrouwelijke discipelen van Jezus gaat die hem al vanaf het begin volgden net zoals de Twaalf. Dit geldt zeker voor Marcus 15:40-41. Wie echter alleen de huidige Nieuwe Bijbelvertaling van deze verzen leest of hoort, blijft van dit beeld verstoken. Het beeld van Jezus gevolgd door vrouwelijke discipelen die van zijn onderwijs en manier van leven willen leren is eenvoudig wegvertaald. Het is vervangen door het beeld van Jezus omstuwd door vele vrouwen die elkaar verdringen om voor hem te kunnen zorgen.



Noten:
1 Pas bij de eindversie van de Nieuwe Bijbelvertaling viel de vertaling van Marcus 15:40-41 me op, dus
ik heb de volgende overwegingen niet in een eerder stadium aan de vertalers kunnen meegeven.
2 Er staat letterlijk: de.
3 In het Grieks is het lidwoord weggelaten. Dit betekent in dit geval dat er bedoeld wordt `Maria, de moeder van Jacobus de jongere en van Joses' of `Maria van Jacobus de jongere (bv. de dochter of de echtgenote) en Maria de moeder van Joses'. Zie F. Blass, A. Debrunner, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch, Gdttingen: Vandenhoeck und Ruprecht, 199017, § 252 en § 276.
4 Zie bijvoorbeeld 2:1; 8:34; 10:21,28 en 10:35-45.
5 Zie K. Rengstorf in zijn artikel `Didaskoo' in ThDNT II, 153-154, speciaal n. 40 en in zijn artikel `Manthanoo' in: ThDNT IV, 434-435. Zie ook H.L. Strack en P. Billerbeck, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch I, Mnnchen, 1965, 527-529; W.D. Davies, The Setting of the Sermon on the Mount. Cambridge: University Press, 1964, 422-425 en 455-456, evenals M. Jastrow, A Dictionary of the Targumim, the Talmud Babli and Yerushalmi, and the Midrashic Literature, New York: The Judaic Press, 1982, 1601-1602 en J.N. Collins, Diakonia. Re-interpreting Ancient Sources, New York, Oxford: Oxford University Press, 1990, 60.
6 Marcus 4:35; 5:21; 6:35; 5:37; 11:1-6; 14:12-16.
7 Over de historische plausibiliteit van vrouwen als discipelen zie mijn boek The Gospel of Mary, Bevond a Gnostic and a Biblical Mary Magdalene. London (JSNTS 260), New York: T and T Clark International, 2004, 106-115. In het Evangelie van Thomas zegt Salome tegen Jezus `ik ben uw discipel' (EvThom 61). Het Evangelie van Petrus introduceert Maria Magdalena als `de discipel van de Heer' (EvPetr 12:50). De Wijsheid van Jezus Christus en de Openbaring van Jacobus spreken over 12 mannelijke en 7 vrouwelijke discipelen (SJC 90:16-18 en ApocJac 38:16-17 en 42:20-24). Ook in de meer `kerkelijke' literatuur worden de vrouwen discipelen genoemd: Tertullianus, Tegen Marcion IV,19,1 en De Onderwijzingen van de Apostelen I11,6. Typisch voor Marcus is dat het evangelie geen specifieke namen met het woord `discipelen' verbindt. Dit zou kunnen verklaren waarom Marcus de met name genoemde vrouwen niet ronduit discipelen noemt. Dit kenmerk van Marcus wordt uitgelegd als een open uitnodiging aan de lezers om zich met de discipelen te vereenzelvigen en via het verhaal te ontdekken wat discipelschap precies inhoudt. Zie E. S. Malbon, `Disciples / crowds / whoever: Markan characters and readers', Novum Testamentum 28 (1986), 104-130.
8 Zie ook E. Schussler Fiorenza, In Memory of Her. A Feminist Theological Reconstruction of Christian Origins, London: SCM Press, 1983, 320 en H. Melzer-Keller, Jesus und die Frauen: Eine Verhaltnisbestimmung noch den synoptischen Uberlieferungen (Herders biblische Studien 14), Freiburg, etc.: Herder Verlag, 1997, 54.
9 L. Schottroff, `Maria Magdalena und die Frauen am Grabe Jesu', Evangelische Theologie 42 (1982), 3-25 (7-8).
10 Het abrupte einde van Marcus 16:8 heeft als bedoeling om de lezers op te roepen er niet het zwijgen toe te doen en hun angst te overwinnen net als de drie vrouwen en Petrus kennelijk gedaan hebben. Zie Schottroff, `Maria Magdalena', 20-25 en J.D. Hester, `Dramatic Inconclusion: Irony and the Narrative Rhetoric of the Ending of Mark, Journal for the Study of the New Testament 57 (1995), 61-86.